Voor het Trotskyisme!

Dit document uit 1987 werd oorspronkelijk aangenomen in Noord-Amerika als fundament voor de fusie tussen de Bolshewistische Tendens en de Linkse Trotskyistische Tendens. Het blijft een van belangzijnde samenvatting van vele wezenlijke verschillen in de internationale arbeidersbeweging tussen centrisme en authentiek trotskyisme.


1. Partij en Programma

“De belangen der [arbeiders] klasse kunnen niet anderszins geformuleerd worden dan in de vorm van een programma; het programma kan niet anderszins verdedigd worden dan door het creëren van de partij.

De klasse, genomen op zichzelf, is enkel bouwstof ter uitbuiting. Het proletariaat aanvaardt alleen op dat moment een onafhankelijke rol wanneer het van een sociale klasse in zichzelf verandert in een politieke klasse voor zichzelf. Dit kan niet anderszins plaats vinden dan via het medium van een partij. De partij is dat historische orgaan door middel waarvan de klasse klassenbewust wordt.
– L.D. Trotsky, “Wat nu?”, 1932

De arbeidersklasse is de enige terdege revolutionaire klasse in de moderne maatschappij, de enige klasse met de capaciteit de waanzin der kapitalistische heerschappij wereldwijd te kunnen beëindigen. De fundamentele taak der communistische voorhoede is om van binnen in de klasse (vooral haar belangrijkste component) het industriële proletariaat het bewustzijn in te prenten van haar historische rol. We verwerpen uitdrukkelijk alle krijgslisten naar voren gebracht door centristen en hervormers, “lifestylisten” en sektoralisten die in één of andere niet-proletarische sectie van de bevolking een geschikter vehikel zien voor sociale vooruitgang.

De bevrijding van het proletariaat, en gezamenlijk daarmee de eliminatie van de materiële basis van alle vormen van sociale onderdrukking, berust op het vraagstuk van leiderschap. Het gehele scala aan potentiële “socialistische” vormen van leiderschap is uiteindelijk terug te leiden naar twee programma’s: hervormingen of revolutie. Hoewel de hervormers beweren een “praktische” strategie te bieden voor de trapsgewijze verbetering van de onbillijkheden der klassenmaatschappij gaan ze te werk om de arbeidersklasse te verenigen met de behoeften van het kapitaal. Revolutionair marxisme daarentegen is gebaseerd op de fundamentele vijandschap tussen kapitaal en arbeid en op de consequente noodzakelijkheid voor de onteigening der bourgeoisie door het proletariaat als een eerste vereiste voor welke betekenisvolle sociale vooruitgang dan ook.

De hegemonie binnen het proletariaat van bourgeoisie-ideologie in al haar verschillende vormen vertegenwoordigt het machtigste bolwerk voor de kapitalistische heerschappij. Zoals James P. Cannon, de historische leider van het Amerikaanse trotskyisme noteerde in The First Ten Years of American Communism:

De kracht van het kapitalisme ligt niet in het kapitalisme zelf of in zijn instituten; het overleeft enkel omdat het steunbases heeft binnen in de organisaties der arbeiders. Zoals wij het nu zien, in het licht der lessen die we van de Russische Revolutie en haar nasleep hebben geleerd, bestaat negen tiende van de strijd voor socialisme uit de strijd tegen bourgeois-invloed binnen in de arbeidersorganisaties, inclusief in de partij.

Het voornaamste onderscheid tussen een revolutionaire organisatie en de centristen of hervormers is niet zozeer te vinden in abstracte verklaringen van ultieme doelen en doeleinden, maar in de posities die door hen worden ingenomen in concrete door de klassenstrijd gestelde situaties. Hervormers en centristen passen hun programmatische antwoord aan in iedere nieuwe gebeurtenis in overeenkomst met de illusies en met de vooroordelen van hun publiek. Maar de rol van revolutionairen is de arbeiders en onderdrukten datgene te vertellen wat zij nog niet weten.

Het programma moet veeleer uitdrukking geven aan de objectieve taken der arbeidersklasse in plaats van aan de achterlijkheden der arbeiders. Het moet niet de achterlijkheden der arbeidersklasse weerspiegelen maar de maatschappij zoals die is. Het is een instrument om de achterlijkheid te boven te komen en te overwinnen…. Wij kunnen die objectieve omstandigheden die niet van ons afhankelijk zijn niet uitstellen of wijzigen. Wij kunnen niet garanderen dat de massa’s de crisis zullen oplossen, maar wij moeten wel de situatie te kennen geven zoals die is, en dat is de taak van het programma.
– Trotsky, “De Politieke Achterlijkheid der Amerikaanse Arbeiders”, 1938

Wij streven ernaar dat het communistische programma wortel kan schieten in de arbeidersklasse door middel van programmatisch gebaseerde fracties binnen in de vakbonden. Zulke formaties moeten actief participeren in elke strijd voor gedeeltelijke hervormingen en verbetering in de situatie der arbeiders. Zij moeten ook de beste handhavers zijn van militante tradities van klassensolidariteit, bijv. de stelling “Stakingspiketten Betekent Geen Doorgang!”. Tegelijkertijd streven zij naar het rekruteren van de meest politiek bewuste arbeiders voor een wereldbeschouwing die uitstijgt boven de begrensde strijdbaarheid op de werkvloer en zich richt op de vurige politieke alledaagse vraagstukken op een manier die aantoont dat het noodzakelijk is de anarchie van productie voor winst te elimineren en te vervangen door een rationeel geplande productie ten behoeve van menselijke benodigdheden.

Onze ingreep in de massaorganisaties van het proletariaat zijn gebaseerd op het Overgangsprogramma dat in 1938 werd aangenomen door de oprichtingsconventie der Vierde Internationale. In zekere zin kan er voor marxisten niet zoiets bestaan als een “afgerond programma”. Het is noodzakelijk rekening te houden met de historische ontwikkelingen van de laatste vijf decennia en met de noodzakelijkheid de problemen, gesteld door specifieke strijdpunten van subgroepen van de klasse en/of van de onderdrukten die onbehandeld blijven in het programma van 1938, aan te pakken. Niettemin, in haar grondbeginselen behoudt het programma waarop de Vierde Internationale was gefundeerd al haar betekenis omdat het socialistische oplossingen naar voren brengt voor de objectieve problemen waarmee de arbeidersklasse vandaag de dag te maken heeft in samenhang met de onveranderlijke noodzakelijk voor proletarische heerschappij.

2. Permanente Revolutie

De afgelopen vijfhonderd jaar heeft het kapitalisme één enkele wereldeconomische orde gecreëerd met een internationale verdeling der arbeid. We leven in het imperialistische tijdperk – het tijdperk van kapitalistisch verval. De ervaringen van deze eeuw hebben aangetoond dat de nationale bourgeoisies der neokoloniale wereld niet in staat zijn de historische taken der bourgeois-democratische revolutie te voltooien. Er is, algemeen bekeken, geen pad meer open naar een onafhankelijke kapitalistische ontwikkeling voor deze landen.

In de neokoloniale landen kunnen de voltooiingen van de klassieke bourgeois revoluties enkel nog nagevolgd worden door de kapitalistische eigendomsverhoudingen te verpulveren, door de grijparmen van de imperialistische wereldmarkt af te hakken, en door de arbeidersklasse eigendom (d.w.z. collectief eigendom) tot stand te brengen. Alleen een socialistische revolutie – een revolutie die een opstand is tegen de nationale bourgeoisie en de grootgrondbezitters – kan leiden naar een kwalitatieve uitbreiding van de productieve krachten.

Wij verwerpen de stalinistische/mensjewistische “twee-etappe” strategie van proletarische onderwerping aan de zogenaamde “progressieve” sectoren der bourgeoisie. Wij staan voor de complete en onvoorwaardelijke politieke onafhankelijkheid van het proletariaat in ieder land. Zonder uitzondering handelen de nationale bourgeoisies der “Derde Wereld” als agenten van imperialistische overheersing wiens belangen, in historische zin, veel nauwer verbonden zijn met de bankiers en industriëlen van de metropolis dan met hun eigen uitgebuite volkeren.

Trotskyisten bieden militaire maar geen politieke steun aan kleinburgerlijke nationalistische bewegingen (of zelfs aan bourgeois regimes) die tijdens de verdediging van hun nationale soevereiniteit in conflict raken met imperialisten. In 1935 bijvoorbeeld stonden de trotskyisten voor de militaire overwinning der Ethiopiërs tegen de Italiaanse indringers. Leninisten kunnen echter niet automatisch hun mening bepalen over een oorlog tussen twee bourgeois regimes aan de hand van hun relatieve niveau van ontwikkeling (of onderontwikkeling). In de smerige Falkland-oorlog van 1982, waar de verdediging van Argentijnse soevereiniteit nooit ter discussie stond, hadden leninisten voor zowel de Britse als de Argentijnse arbeiders dezelfde oproep: “draai de wapens om” – voor revolutionair defaitisme aan beide kanten.

3. Guerrilla Strategie

Onze strategie voor revolutie betekent massale proletarische opstand. Wij verwerpen de guerrillastrijd als een strategische oriëntatie (hoewel met de erkenning dat het soms een aanvullende tactische waarde kan hebben) omdat het de georganiseerde politiek bewuste arbeidersklasse degradeert tot de rol van passieve toeschouwer. Een guerrillabeweging, gebaseerd op kleine boeren en geleid door radicale kleinburgerlijke intellectuelen, is niet in staat de politieke macht der arbeiders tot stand te brengen ondanks de subjectieve bedoelingen van haar leiding.

Verscheidene gebeurtenissen sinds het einde der Tweede Wereldoorlog hebben aangetoond dat, onder gunstige objectieve omstandigheden, zulke bewegingen kunnen slagen in de ontworteling van kapitalistisch bezit. Maar toch, omdat ze niet gebaseerd zijn op de mobilisatie der georganiseerde arbeidersklasse, is de beste uitkomst van zo’n strijd de oprichting van nationalistische bureaucratische regimes die kwalitatief identiek zijn aan het resultaat van de stalinistische degeneratie der Russische Revolutie (d.w.z. Joegoslavië, Albanië, China, Vietnam en Cuba). Zulke “gedeformeerde arbeidersstaten” vereisen om de weg te openen naar een socialistische ontwikkeling aanvullende proletarische politieke revoluties.

4. Bijzondere Onderdrukking: Het Zwarte Vraagstuk, Het Vrouwenvraagstuk

De arbeidersklasse vertoont vandaag de dag diepe breuken langs raciale, geslachts, nationale en andere scheidslijnen. Maar nog altijd zijn racisme, nationaal chauvinisme en seksisme geen genetische maar eerder sociaal geprogrammeerde vormen van gedrag. Ongeacht hun huidig niveau van bewustzijn hebben de arbeiders der wereld een bepaald doorslaggevend iets gemeenschappelijk: zij kunnen hun situatie als klasse niet op een fundamentele manier verbeteren zonder de sociale basis van alle onderdrukking en uitbuiting voor eens en voor altijd te verwoesten. Dit is de materi ële basis voor de marxistische verklaring dat het proletariaat een historische missie heeft; de eliminatie der klassenmaatschappij en daarmee de uitroeiing van alle vormen van niet-aan-klasse-gebonden of “bijzondere” onderdrukking.

In de Verenigde Staten is de strijd voor de arbeidersheerschappij onontwarbaar verbonden met de strijd ter bevrijding der zwarten. De raciale verdeeldheid tussen zwarte en blanke arbeiders is, historisch gezien, de voornaamste hindernis op de weg naar klassenbewustzijn. Zwarte Amerikanen vormen geen natie maar een op ras/huidskleur gebaseerde kaste, die met geweld is afgescheiden en zich onderaan de maatschappij bevindt en die overwegend deel uitmaakt der arbeidersklasse, vooral in strategische sectoren van het industriële proletariaat. Beestachtig behandeld, misbruikt en systematisch gediscrimineerd in “the land of the free” is de zwarte bevolking historisch gezien betrekkelijk immuun geweest voor het racistische keizerlijke patriottisme dat vele blanke proletariërs heeft vergiftigd. Zwarte arbeiders hebben bewezen het meest militante en strijdbare onderdeel der klasse te zijn. De strijd ter bevrijding der zwarten — tegen het alledaagse leven van racistische wreedheid in kapitalistisch Amerika — staat centraal in de opbouw van een revolutionaire voorhoede. De strijd tegen de bijzondere onderdrukking van andere nationale, anderstalige en raciale minderheden, met name de groeiende Latino bevolking, is een vraagstuk dat ook van essentieel belang zal zijn voor de Amerikaanse revolutie.

De onderdrukking van vrouwen is materieel geworteld in het bestaan der kernfamilie: het fundamentele en onmisbare onderdeel van de sociale organisatie in de bourgeoismaatschappij. De strijd voor complete sociale gelijkwaardigheid nam vrouwen is van strategisch belang in elk land op deze aardbol. Een daaraan nauw verwante vorm van bijzondere onderdrukking wordt ervaren door homoseksuelen, vervolgd vanwege het falen zich te conformeren aan de seksuele rollen die gecommandeerd worden door de “normaliteit” van het kerngezin. Het homoseksuele vraagstuk is niet strategisch zoals het vrouwenvraagstuk, maar de communistische voorhoede moet de voorvechter zijn van de democratische rechten van homoseksuelen en moet elke discriminerende maatregel die tegen hen gericht is bestrijden.

In de vakbonden voeren communisten campagne voor gelijke behandeling op de arbeidsmarkt; voor door-vakbonden-gesponsorde programma’s om vrouwen en minderheden in niet-traditionele terreinen aan te werven en te promoveren; voor gelijk loon voor gelijk werk en voor banen voor allen. Tegelijkertijd verdedigen wij het systeem van anciënniteit als een historische aanwinst der vakbondsbeweging en zijn tegen zulke verdeeldheid zaaiende en vakbondvijandige stelsels als het selectief ontslag. Het is de historische verantwoordelijkheid der communistische voorhoede, dwars door de in de kapitalistische maatschappij bevorderde artificiële afscheidingen heen, de arbeidersklasse te verenigen achter haar gezamenlijke belangen. Dit te doen betekent het naar voren brengen van de belangen der meest uitgebuite en onderdrukte massa’s en te strijden tegen elke uiting van discriminatie en onrechtvaardigheid.

De onderdrukte groepen in de bevolking kunnen zich niet bevrijden onafhankelijk van de proletarische revolutie, d.w.z. ze kunnen zich binnen het geraamte van het sociale systeem dat hun onderdrukking voortbracht en doet voortduren niet bevrijden. Zoals Lenin opmerkte in Staat en Revolutie:

Enkel het proletariaat — krachtens de economische rol die zij speelt in grootschalige productie — is in staat de leider te zijn van alle zwoegende en uitgebuite massa’s, die door de bourgeoisie vaak niet minder maar meer uitgebuit, onderdrukt en verpletterd worden dan de arbeiders, maar die onbekwaam zijn in het voeren van een onafhankelijke strijd voor hun emancipatie.

We leven in een klassenmaatschappij en het programma van elke sociale beweging moet, uiteindelijk, de belangen vertegenwoordigen van een van de twee klassen die het potentieel hebben over de maatschappij te kunnen heersen: het proletariaat of de bourgeoisie. In de vakbonden neemt de bourgeoisie ideologie de vorm aan van bekrompen economisme en in de bewegingen der onderdrukten de vorm van sektoralisme. Wat zwart nationalisme, feminisme en andere sektarische ideologieën gemeenschappelijk hebben is dat zij allen de wortels van onderdrukking toewijzen aan iets anders dan het systeem van kapitalistisch particulier eigendom.

De strategische oriëntatie der marxistische voorhoede omtrent de “onafhankelijke” (d.w.z. meerdere klassen omvattende) sektoralistische organisaties moet op het vlak liggen van het assisteren in hun interne onderscheiding als klassencomponenten. Dit brengt een strijd met zich mee om zoveel mogelijk individuen te winnen voor het perspectief der proletarische revolutie, en voor het bijgevolg der noodzakelijkheid van een geïntegreerde voorhoedepartij.

5. Het Nationale Vraagstuk en ‘Geïnterpenetreerde Volkeren’

Marxisme kan niet verzoend worden met nationalisme, zelfs al is het van de ‘billijkste’,‘puurste’, meest geraffineerde en beschaafdste soort. In plaats van een vorm van nationalisme bepleit het marxisme internationalisme.
—V.I. Lenin, “Kritische Opmerkingen over het Nationale Vraagstuk”

Marxisme en nationalisme zijn twee fundamenteel tegenover elkaar gestelde wereldbeschouwingen. Wij ondersteunen het principe der gelijkwaardigheid van naties, en zijn tegen welk privilege dan ook voor welke natie dan ook. Tegelijkertijd verwerpen marxisten alle vormen van nationalistische ideologie en verwelkomen, in de woorden van Lenin, “elke assimilatie der naties, uitgezonderd wanneer gefundeerd op geweld of privilege”. Het leninistische programma ten aanzien van het nationale vraagstuk is in hoofdzaak in een negatieve zin ontworpen om het nationale vraagstuk van de agenda te kunnen schrappen, en om de aantrekkingskracht van kleinburgerlijke nationalisten te kunnen ondergraven teneinde het klassenvraagstuk sterker naar voren te kunnen brengen.

In “klassieke” gevallen van nationale onderdrukking (bijv. Québec) zijn we voorvechters van het recht op zelfbeschikking, zonder noodzakelijkerwijs haar uitoefening te bepleiten. In de meer gecompliceerde gevallen van twee gemengde of “geïnterpenetreerde” volkeren binnen één enkel geografisch territorium (Cyprus, Noord-Ierland, Palestina/Israël) kan het abstracte recht op zelfbeschikking niet gerealiseerd worden binnen het geraamte van kapitalistische eigendomsverhoudingen. Echter in geen van deze gevallen kan het onderdrukkende volk op gelijke voet worden gezet met de blanken in Zuid-Afrika of met de Franse kolonisten in Algerije; d.w.z. een geprivilegieerde arbeiders’aristocratie/kaste van kolonisten die afhankelijk is van extreme uitbuiting der inheemse arbeid voor de handhaving van een levensstandaard die kwalitatief gezien hoger ligt dan die van de onderdrukte bevolking.

Zowel de Ierse protestanten als de Hebreeuws sprekende bevolking van Israël zijn volkeren van klassenonderscheid. Elk heeft een bourgeoisie, een kleinburgerlijke bourgeoisie en een arbeidersklasse. Anders dan schuldige kleinburgerlijke moralisten onderschrijven leninisten niet zonder meer het nationalisme der onderdrukten (noch de kleinburgerlijke politieke formaties die het omhelzen). Door dat te doen sluiten zij gelijktijdig de mogelijkheid uit de reële klassentegenstellingen in de gelederen van het onderdrukkende volk uit te kunnen buiten, en verstevigen zij de wurggreep van nationalisten op de onderdrukten. De proletariërs van het overheersende volk kunnen nooit gewonnen worden voor een nationalistisch perspectief door een eenvoudige omkering van huidige ongelijke verhoudingen. Omdat het in hun objectieve belang is kan een aanmerkelijk onderdeel van hen gewonnen worden voor een antisektarisch klasse-tegen-klasse perspectief.

De logica van het capituleren voor kleinburgerlijk nationalisme leidde vele in de linkse beweging ertoe de Arabische heersers (de belichaming der zogeheten “Arabische Revolutie”) te steunen tegen Israël tijdens de Midden-Oosten oorlogen van 1948, 1967 en 1973. Dit waren in wezen inter-kapitalistische oorlogen waarin de arbeiders en onderdrukten in de regio niets te verwerven hadden, noch bij de overwinning van de een noch bij die van de ander. De leninistische positie was daarom voor defaitisme aan beide kanten. Voor zowel de Arabische als de Hebreeuwse arbeiders bevond de belangrijkste vijand zich thuis. De oorlog van 1956 was een andere kwestie; in dat conflict had de arbeidersklasse een kant te kiezen: met Nasser tegen de pogingen van het Franse en Britse imperialisme (bijgestaan door de Israëliërs) zich het onlangs genationaliseerde Suezkanaal opnieuw toe te eigenen.

Hoewel principiel gezien in oppositie tegenover het nationalisme, stellen leninisten zich niet neutraal op in conflicten tussen het onderdrukte volk en het onderdrukkende staatsapparaat. In Noord-Ierland eisen wij de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van de Britse troepen en verdedigen wij de klappen die door het Ierse Republikeinse Leger (IRA) zijn toegebracht aan zulke imperialistische doelwitten als het Ulster politiekorps, het Britse leger en een hotel in Brighton vol met conservatieve ministers. Evenzo kiezen wij militair gezien partij voor de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) tegenover de krachten der Israëlische staat. In geen geval verdedigen wij terroristische acties gericht tegen de burgerbevolking. Dit ondanks het feit dat het criminele terrorisme der zionistische staat gericht tegen de Palestijnen, net zoals die van het Britse leger en hun protestante bondgenoten tegen de katholieken in Noord-Ierland, vele malen groter is dan terreurdaden die door de onderdrukten gepleegd worden op de burgerbevolking.

6. Immigratie/Emigratie

Leninisten steunen het fundamentele democratische recht van elk individu te kunnen emigreren naar welk land in de wereld dan ook. Net zoals in het geval van andere democratische rechten is dit geen categorische verplichting. Wij zouden, bijvoorbeeld, niet de emigratie begunstigen van enig individu die een bedreiging zou kunnen zijn voor de militaire beveiliging der gedegenereerde of die der gedeformeerde arbeidersstaten. Het recht op individuele emigratie, indien uitgeoefend op voldoende grote schaal, kan in conflict komen met het recht op zelfbeschikking van een kleine natie. Daarom verheffen trotskyisten niet de oproep voor “het openen van alle grenzen” als een algemene programmatische eis. In het Palestina van de jaren ’30 en ’40 bijvoorbeeld, legde de massale toevloed van zionistische immigranten de basis voor de gedwongen verdrijving van het Palestijnse volk uit eigen land. Wij erkennen niet het “recht” op ongelimiteerde migratie van Han-Chinezen naar Tibet, noch het recht van Franse burgers te verhuizen naar Nieuw-Caledonië.

De eis voor “open grenzen” wordt in het algemeen bepleit door verwarde liberalen/radicalen die met de beste bedoelingen gemotiveerd zijn door een utopische zucht de afschuwelijke ongelijkheid, geproduceerd door de imperialistische wereldorde, recht te willen zetten. Maar wereldwijde socialistische revolutie — niet massale migratie — is de marxistische oplossing voor de misère en armoede onder het kapitalisme voor de meerderheid der mensheid.

In de V.S. verdedigen wij door La Migra aangehouden Mexicaanse arbeiders. Wij strijden tegen alle immigratiequota, tegen alle razzia’s en uitzettingen van immigrantenarbeiders. In de vakbonden strijden wij voor het onmiddellijk en onvoorwaardelijk verlenen van volledige burgerrechten aan alle arbeiders die in het buitenland geboren zijn.

7. Democratisch Centralisme

Een revolutionaire organisatie moet op strikte wijze gecentraliseerd zijn waarbij de leidende lichamen volledige autoriteit hebben om het werk te kunnen besturen van lagere lichamen en van de leden. De organisatie moet het politieke monopolie hebben ten aanzien van de publieke politieke activiteiten van haar leden. De leden moeten het gegarandeerde recht hebben op volledige – fractionele democratie (d.w.z. het recht interne politieke strijd te kunnen bedrijven teneinde de beleidslijn te veranderen en/of de zittende leiding te vervangen). Interne democratie is geen decoratieve franje — noch een veiligheidsklep voor de gelederen om stoom af te mogen blazen — het is een kritieke en onmisbare noodzakelijkheid voor de revolutionaire voorhoede indien het de ingewikkelde ontwikkelingen der klassenstrijd zal kunnen beheersen. Het is eveneens het belangrijkste middel waarmee revolutionaire kaders worden gecreëerd. Het recht op fractionele democratie, d.w.z. het recht te strijden tegen revisionisme binnen in de voorhoede, is de enige “garantie” tegen de politieke degeneratie van een revolutionaire organisatie.

Pogingen belangrijke verschillen te verbloemen en lijnen van politieke demarcatie te benevelen kunnen een revolutionaire organisatie enkel verzwakken en desoriënteren. Een organisatie die samenhangt door middel van diplomatie, door overeenstemming over de kleinste gemene deler en de daarmee samengaande programmatische dubbelzinnigheid (in plaats van principiële programmatische overeenkomst en strijd voor politieke helderheid) heeft maar één een door de klassenstrijd gestelde serieuze test nodig om uit elkaar te vallen. Omgekeerd gezien zijn organisaties waarin uiting geven aan verschillen vogelvrij is verklaard – hetzij formeel, hetzij informeel – voorbestemd te verstenen tot onbuigzame, hiërarchische en tot levenloze sektes die in toenemende mate gescheiden zijn van de levende arbeidersbeweging en die niet in staat zijn de noodzakelijke kaders te scheppen om de taken van een revolutionaire voorhoede uit te kunnen voeren.

8. Volksfronten

Het vraagstuk der vraagstukken is heden het Volksfront. De linkse centristen trachten dit vraagstuk te presenteren als een tactische of zelfs als een technische manoeuvre, teneinde hun waren te kunnen rondstrooien in de schaduw van het Volksfront. In werkelijkheid is het Volksfront de voornaamste kwestie der proletarische klassenstrategie voor dit tijdperk. Het biedt tevens het beste criterium voor de verschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme.
—Trotsky, “De POUM en het Volksfront”, 1936

Het vormen van een volksfront (d.w.z. een programmatisch blok doorgaans ter wille van regeringsmacht tussen arbeidersorganisaties en vertegenwoordigers der bourgeoisie) is klassenverraad. Revolutionairen kunnen geen steun verlenen, hoe “kritisch” dan ook, aan deelnemers aan volksfronten.

De tactiek van kritische electorale steun aan hervormingsgezinde arbeiderspartijen is gebaseerd op de ingeboren tegenstelling bij zulke partijen tussen hun bourgeois (hervormingsgezinde) programma en hun basis binnen in de arbeidersklasse. Wanneer een sociaal-democratische of stalinistische partij een coalitie of electoraal blok met bourgeois of kleinburgerlijke formaties aangaat wordt deze tegenstelling in feite onderdrukt gedurende de coalitie’s levensduur. Een lid van een hervormingsgezinde arbeiderspartij die in verkiezingstijd op de kandidatenlijst staat van een coalitie van klassencollaboratie (of een volksfront) zet zich feitelijk in als vertegenwoordiger van een bourgeois politieke formatie. Aldus is de mogelijkheid tactische of kritieke steun toe te passen uitgesloten omdat de tegenstelling die het tracht uit te buiten buiten werking is gesteld. In plaats daarvan zouden revolutionairen, als voorwaarde voor electorale steun, het opbreken der coalitie naar voren moeten stellen: “Weg Met de Kapitalistische Ministers!”

9. Verenigde Fronten en ‘Strategisch Verenigde Fronten’

Het verenigd front is een tactiek waarmee revolutionairen ernaar streven, in situaties waar er een dringend behoefte voor verenigde actie bestaat bij de achterban, hervormingsgezinde en centristische formaties te kunnen benaderen “om de basis op te zetten tegen de top”. Het is mogelijk deel te nemen aan overeenkomsten van een verenigd front met kleinburgerlijke of bourgeois formaties, daar waar een episodische overeenkomst bestaat ten aanzien van een bepaalde kwestie en daar waar het de belangen der arbeidersklasse baat (bijv. het verenigd front der bolsjewieken met Kerensky tegen Kornilov). Het verenigd front is een tactiek die niet alleen ontworpen is ter volbrenging van een gemeenschappelijk objectief maar tevens om in de praktijk de superioriteit te kunnen demonstreren van het revolutionaire programma en aldus nieuwe invloed en aanhangers te werven voor de voorhoedeorganisatie.

Revolutionairen vertrouwen nooit de verantwoordelijkheid voor de revolutionaire leiding toe aan een blijvend bondgenootschap (of “strategisch verenigd front”) met centristische of hervormingsgezinde krachten. Trotskisten geven nooit gezamenlijke propaganda uit — gezamenlijke verklaringen vanuit een algemeen politiek perspectief — met revisionisten. Zo’n praktijk is oneerlijk (aangezien het de politieke verschillen die de organisaties van elkaar scheiden onvermijdelijk verdoezelt) en betekent zelf opheffing. Het “strategisch verenigd front” is een favoriete truc nam opportunisten die, wanhopig vanwege hun eigen geringe invloed, trachten dat te compenseren door op te gaan in een groter blok dat gebaseerd is op een programma van kleinste gemene deler. In “Centrisme en de Vierde Internationale” legt Trotsky uit dat een revolutionaire organisatie zich onderscheidt van een centristische door haar “bedreven zorg voor principiële zuiverheid, voor helderheid in standpunten, voor politieke standvastigheid en voor organisationele volledigheid”. Het strategische verenigd front is ontworpen juist om dit uit te wissen.

10. Arbeidersdemocratie en de Klasselijn

Revolutionaire marxisten, zich onderscheidend vanwege het feit dat ze de arbeiders de waarheid vertellen, kunnen enkel maar voordeel trekken uit een open politieke confrontatie tussen de diverse wedijverende stromingen in het linkse veld. Voor de hervormers en centristen ligt dit geheel anders. De stalinisten, sociaal-democraten, vakbondsbureaucraten en andere foute leiders der arbeiders deinzen terug voor revolutionaire kritiek en trachten politieke discussie en debat onschadelijk te maken door middel van gangsterisme en uitsluiting.

Wij bestrijden gewelddadigheid en uitsluiting binnen de linkse en de arbeidersbeweging terwijl we het recht op zelfverdediging hooghouden. Eveneens bestrijden wij het gebruik van verbaal geweld – d.w.z. laster – dat hand in hand gaat met (of de weg voorbereid naar) lichamelijk geweld. Laster en geweld binnen de arbeidersbeweging zijn volledig vreemd aan de tradities van het revolutionaire marxisme omdat zij weloverwogen ontworpen zijn voor het afbreken van bewustzijn, de sine qua non voor de bevrijding van het proletariaat.

11. De Staat en de Revolutie

Het vraagstuk over de staat bezet een centrale plaats in revolutionaire theorie. Het marxisme leert dat de kapitalistische staat (uiteindelijk de “speciale troepen van gewapende mannen” toegewijd aan de verdediging van bourgeois eigendom) niet overgenomen kan worden en niet gedwongen kan worden de belangen te dienen der arbeiders. De heerschappij der arbeidersklasse kan enkel teweeg gebracht worden via de vernietiging der bestaande bourgeois staatsmachinerie en haar vervanging door instituten die toegewijd zijn aan de verdediging van proletarisch eigendom.

We staan voor onvermurwbaar verzet tegen het inschakelen van de bourgeois staat, in welke gedaante dan ook, in zaken der arbeidersbeweging. Marxisten verzetten zich tegen alle vakbonds “hervormers” die ten gevolge van bureaucratische corruptie herstel nastreven bij bourgeois rechtbanken. De arbeidersbeweging moet haar eigen huis schoonvegen! Ook roepen we op tot het verdrijven van alle smerissen en gevangenisbewakers uit de vakbondsbeweging.

Het is de plicht van revolutionairen de arbeidersklasse te onderwijzen dat de staat geen onpartijdige scheidsrechter is die boven de concurrerende sociale belangen staat maar een wapen dat de kapitalisten tegen hen hanteren. Dienovereenkomstig zijn marxisten tegen hervormingsgezinde/utopische aanmaningen gericht aan de bourgeois staat om de fascisten te verbieden. Zulke wetten worden steevast op een veel agressievere manier gebruikt tegen de arbeidersbeweging en tegen de linkse beweging dan tegen de fascistische schoften die de stoottroepen vormen voor reactionaire kapitalisten. De trotskyistische strategie ter bestrijding van het fascisme bestaat niet uit smeekbedes gericht aan de kapitalistische staat maar is gericht op het mobiliseren van arbeidersmacht en der onderdrukten tot een directe actie waarmee fascistische-achtige bewegingen voordat ze verder kunnen groeien verpletterd worden, in de dop. Zoals Trotsky opmerkte in het Overgangsprogramma: “De strijd tegen fascisme begint niet in het liberale redactiekantoor maar in de fabriek — en wordt beëindigd in de straten.”

Leninisten verwerpen elke notie dat imperialistische troepen waar dan ook een progressieve rol kunnen spelen: hetzij ter “bescherming” van zwarte schoolkinderen in het Zuiden der V.S., hetzij ter “verdediging” van de katholieke bevolking in Noord-Ierland of als “vredestroepen” in het Midden-Oosten. Evenmin trachten wij de imperialisten onder druk te zetten zich “moreel” te gedragen door het terugtrekken via investeringen noch door sancties op te leggen aan Zuid-Afrika. In plaats daarvan argumenteren wij dat de mogendheden der “Vrije Wereld” op een fundamenteel niveau verenigd zijn met het racistische apartheidsregime in de verdediging van het recht op extreme uitbuiting van zwarte arbeiders. Ons antwoord is het mobiliseren der internationale arbeidersbeweging in effectieve solidariteitsacties met de zwarte arbeiders in Zuid-Afrika.

12. Het Russische Vraagstuk

Wat is Stalinofobie? Is het haat voor stalinisme; angst voor deze ‘syfilis der arbeidersbeweging’ en de onverzoenlijke weigering om enige manifestatie daarvan te tolereren binnen de partij? In het geheel niet…

Is het de mening dat stalinisme niet de leider is der internationale revolutie maar haar dodelijke vijand? Neen, dat is het niet. Stalinophobia; dat is wat Trotski ons onderwees, wat we weer hebben geleerd van onze ervaring met het stalinisme, en wat we tot in onze beenderen geloven.

Het gevoel van haat en vrees voor het Stalinisme, met zijn politiestaat en slavenarbeid, zijn complotten en moordaanslagen op opponenten van de arbeidersklasse, is gezond, spontaan, normaal, en progressief. Dit gevoel pakt verkeerd uit enkel wanneer het leidt tot verzoening met het Amerikaans imperialisme, en leidt tot de overdracht der strijd tegen het stalinisme aan datzelfde imperialisme. In de taal van het Trotskyisme is dat en niets anders Stalinofobie.
— James P. Cannon, “Stalinist Conciliationism and Stalinophobia”, 1953

Wij staan voor de onvoorwaardelijke verdediging van de gecollectiviseerde economieën der gedegenereerde sovjet-arbeidersstaat en die der gedeformeerde arbeidersstaten in Oost-Europa, Vietnam, Laos, Cambodja, China, Noord-Korea en Cuba tegen kapitalistische restauratie. Toch verliezen we voor geen moment het feit uit zicht dat enkel proletarische revoluties, die de verraderlijke anti-arbeidersklasse bureaucraten omver kunnen werpen, de tot nu toe behaalde aanwinsten kunnen verzekeren en de weg kunnen openen naar het socialisme.

De overwinning der stalinistische factie in de Sovjet-Unie in de jaren ’20, achter het vaandel van “Socialisme In Eén Land”, werd bekroond met de fysieke uitroeiing der toonaangevende kaders van Lenin’s partij een decennium later. Door de verdediging der Sovjet-Unie boven de wereldrevolutie te stellen ondermijnden de stalinistische usurpatoren beiden. Het perspectief van een proletarische opstand, die als doel heeft de grondvesting van de rechtstreekse politieke heerschappij der arbeidersklasse te herstellen, is daarom niet gesteld tegenover maar, onontwarbaar, verbonden met de verdediging der gecollectiviseerde economieën.

Het Russische vraagstuk werd in de afgelopen jaren het meest op scherp gesteld als gevolg van twee gebeurtenissen: namelijk de onderdrukking van het Poolse Solidarnosc en de ingreep van het sovjetleger in Afghanistan. Wij staan militair gezien aan de kant der stalinisten, zowel tegenover de kapitalistische restaurateurs van Solidarnosc als tegenover de islamitische feodale leenheren die strijden voor de instandhouding van vrouwenslavernij in Afghanistan. Dit houdt niet in dat de stalinistische bureaucraten een progressieve historische rol te spelen hebben. Integendeel. Desondanks verdedigen wij die acties (zoals de onderdrukking van Solidarnosc in 1981) waartoe zij gedwongen worden ter verdediging van arbeiders eigendomsvormen.

13. Voor de Wedergeboorte der Vierde Internationale

Het Trotskyisme is geen nieuwe beweging, geen nieuwe doctrine, maar een restauratie, de heropleving van het oprechte Marxisme zoals uiteengezet en uitgeoefend in de Russische Revolutie en in de begin dagen der Communistische Internationale.
– James P. Cannon, The History of American Trotskyism

Het trotskyisme is het revolutionaire marxisme van onze tijd — de politieke theorie voortgekomen uit de gedistilleerde ervaring van ruim anderhalve eeuw van arbeidersklasse communisme. Dit werd in een positieve betekenis bekrachtigt door de allergrootste gebeurtenis der moderne geschiedenis, de Oktoberrevolutie van 1917, en wordt sindsdien in het algemeen waargemaakt op ontkennende wijze. Na de bureaucratische wurging van de bolsjewistische partij en van de Komintern door de stalinisten werd de traditie van het leninisme — de praktijk en het programma der Russische Revolutie — enkel door de linkse oppositie voort gedragen en door haar alleen.

De trotskyistische beweging werd geboren in een strijd voor het revolutionaire internationalisme tegenover de reactionaire/utopische opvatting van “Socialisme in Eén Land”. De noodzakelijkheid van een revolutionaire organisatie op internationale basis vloeit voort uit de organisatie der kapitalistische productie zelf. Revolutionairen op elk nationaal terrein moeten zich laten leiden door een strategie die in omvang internationaal is — en die enkel uitgewerkt kan worden door middel van de opbouw van het leiderschap der internationale arbeidersklasse. Tegenover het patriottisme der bourgeoisie en haar sociaal-democratische en stalinistische lakeien brengen trotskyisten Karl Liebknechts onsterfelijke leuze naar voren: “The voornaamste vijand verblijft in eigen land!” Wij houden vast aan zowel de fundamentele programmatische posities aangenomen tijdens de oprichtingsconferentie der Vierde Internationale in 1938, als aan de eerste vier congressen der Communistische Internationale en aan de revolutionaire traditie van Marx, Engels, Lenin en Trotsky.

De kaders der Vierde Internationale van buiten Noord-Amerika waren grotendeels weggevaagd of uiteengedreven in de loop der Tweede Wereldoorlog. De Internationale werd, gedurende de vroege jaren ’50, politiek gezien definitief vernietigd door het Pabloïstische revisionisme. Wij staan niet neutraal in de scheuring van 1951-53 — wij kiezen de kant van het Internationale Comité (IC) tegenover het Pabloïstische Internationale Secretariaat (IS). De strijd van het IC was zeer gebrekkig zowel in termen van het politieke kader als in de uitvoering. Niettemin en uiteindelijk maakten de impuls van verzet door het IC, tegen de ontbinding van het trotskyistische kader in stalinistische en sociaal-democratische partijen (zoals voorgesteld door Pablo) en haar verdediging van de noodzakelijkheid voor de factor bewustzijn in de geschiedenis, haar tegenover het zichzelf opheffende IS uiteindelijk kwalitatief gezien superieur.

Binnen het IC was de belangrijkste sectie die der Amerikaanse Socialistische Arbeiderspartij (SWP). Het was bovendien ten tijde van de oprichting der Internationale de sterkste afdeling. Ze had voordeel weten te trekken uit de directe samenwerking met Trotsky en had een vooraanstaand kader dat voortkwam uit de eerdere jaren der Komintern. De politieke ondergang der SWP als revolutionaire organisatie, die bleek uit haar kritiekloze enthousiasme voor Castro begin jaren ’60 en culmineerde in het overlopen naar de Pabloïsten in 1963, was daarom een enorme tegenslag voor het internationale trotskyisme.

Wij zijn solidair met de strijd ter verdediging van het revolutionaire programma tegenover het centristische objectivisme der meerderheid geleverd door de Revolutionaire Tendens der SWP (voorloper van de Spartacist League/U.S.). Wij staan achter de trotskyistische posities die verdedigd en uitgewerkt werden in de daaropvolgende jaren door de revolutionaire Spartacist League. Niettemin, tengevolge van twee decennia van isolatie en frustratie, degenereerde de Spartacist League zelf op kwalitatieve wijze tot een bureaucratische en cult-achtige groep van politieke bandieten die, ondanks een resterend vermogen tot cynische “orthodoxe” literaire poses, een aanhoudende impuls tentoongespreid hebben om terug te deinzen onder druk. De “internationale Spartacus-tendens” is vandaag de dag in geen enkele zin politiek superieur ten opzichte van welke dan ook van een dozijn of meer valse trotskyistische “internationalen” die aanspraak maken op de mantel der Vierde Internationale.

De opsplitsing van verscheidene historische pretendenten van de trotskistische continuïteit en de moeilijkheden en algemene beweging naar rechts van overigen openen mogelijkerwijze een vruchtbare periode van politieke herwaardering en hergroepering van diegenen die niet geloven dat de weg naar socialisme dwars door de Britse Labour Party loopt, noch door Lech Walesa’s kapitalistische herstellers van Solidarnnosc of door het Chileense Volksfront. We trachten hardnekkig deel te nemen aan een proces van internationale hergroepering van revolutionaire kaders gebaseerd op het programma van authentiek trotskyisme, als een stap op weg naar de reeds lang noodzakelijke wedergeboorte der Vierde Internationale, de Wereld Partij der Socialistische Revolutie.

Op basis van een lange historische ervaring kan als wet worden neergeschreven dat revolutionaire kaders, die zelf rebelleren tegen hun sociale omgeving en die partijen organiseren om een revolutie aan te voeren — als een revolutie te lang uitgesteld blijft — zelf kunnen degenereren onder de voortdurende invloed en druk van diezelfde omgeving.…

Maar diezelfde historische ervaring toont eveneens aan dat er ook uitzonderingen bestaan op deze wet. De uitzonderingen zijn de marxisten die marxisten blijven, de revolutionairen die trouw blijven aan de banier. De fundamentele ideeën van het marxisme, waarmee een revolutionaire partij geconstrueerd kan worden, blijven gelijk in hun toepassing en zijn dat gebleven gedurende honderd jaar. De ideeën van het marxisme, die revolutionaire partijen creëren, zijn sterker dan de partijen die zij creëren en falen er nooit in hun ondergang te overleven. Nooit falen zij erin in vertegenwoordigers aan te treffen in de oude organisaties om de reconstructie te leiden.

Dit zijn de voortzetters der traditie, de verdedigers der orthodoxe doctrine. De taak der onomkoopbare revolutionairen, door omstandigheden verplicht te beginnen met het werk van organisatorische wederopbouw, is nooit het verkondigen van een nieuwe onthulling geweest — er is geen tekort aan zulke messiassen geweest en zij zijn allen verloren gegaan bij de herverdeling van rollen — maar het weer in ere herstellen van het oude programma en het bij de tijd te brengen.
— James P. Cannon, The First Ten Years of American Communism

Vertaald vanuit het Engels uit “1917” No. 3 (Voorjaar 1987)